Openhartig

“Je wilt toch niet dat mensen denken dat je gek bent”

Het masker van mentale gezondheid

“Je wilt toch niet dat mensen denken dat je gek bent”

Mentale gezondheid is een complex gegeven. Wie ermee in de knoop ligt, voelt zich vaak eenzaam en onbegrepen. Survivors begrijpen je worsteling, maar  heel wat anderen bestempelen je al snel als ‘gek’. Ik wil dit taboe doorbreken en zo mijn angsten en schaamte ditchen. Dit is het eerste deel van het verhaal van mijn opname.

We zijn allemaal ijsbergen. Grotendeels verborgen. Verstopt in de massa, bedolven onder golven. Ik ben niet bijzonder in mijn verdriet. Maar in tegenstelling tot veel anderen voelde ik dat het te groot was voor mij om het alleen te dragen. Ik zette mijn trots opzij en liet me opnemen. Sommige dingen los je niet in je eentje op. En dat is gênant, toch? Toegeven dat je zwak bent, dat je niet perfect bent, dat je naar een ‘zothuis’ gaat. Weinigen vinden de moed om eerlijk te zijn over een opname. Maskers zijn makkelijker, net als leugens. Want je wilt toch niet dat mensen denken dat je gek bent?

De start van een opname is overweldigend. Mijn kamer is klein, oud en naast de verpleegpost waar patiënten hun medicatie krijgen. Ik heb een eenpersoonskamer, iets waar je alleen maar recht op hebt met een goede (en helaas ook dure) verzekering. Nadat ik al mijn spullen een plek heb gegeven, haal ik m’n eigen hoofdkussen boven en ga ik op het bed liggen. Dag één, een dag waarop ik grandioos veel zou moeten voelen maar vooral leeg lijk te lopen.

“Ik denk aan niemand. Niets. Alle connectie met de buitenwereld verdween toen ik mijn gsm afleverde aan de verpleging.”

Ik denk aan niemand. Niets. Alle connectie met de buitenwereld verdween toen ik mijn gsm afleverde aan de verpleging nadat ik de belangrijkste personen in mijn leven op de hoogte stelde van mijn opname. Geen zin meer in die telefoon. Geen FOMO, geen verwachtingen. Geen lijnen waar ik tussen moet lopen. Alleen ik. Na twee uur lang op mijn kamer zitten leeglopen als een eindeloze ballon, leer ik al iets nieuws over mezelf. Ik heb nood aan sociaal contact – iets wat ik mezelf de laatste maanden ontzegde.

“Mag ik even naar buiten gaan?”, vraag ik aan de verpleging van wacht.

“Natuurlijk, Charlotte. Zolang je de details in het logboek noteert, geen therapiemomenten mist en telkens voor acht uur terug op de afdeling bent, mag je gaan en staan waar je wilt.”

In een van de zeteltjes naast de verpleegpost zit V. “Op jou wachtte ik”, zegt ze. “Zin om mee een sigaretje te roken?”

“Uhm, waarom niet? Wat moet je hier anders doen?”, lach ik.

V. was de eerste betekenisvolle vriendschap die ik sloot in het ziekenhuis.

“Waarom ben jij hier?”

V. stelt de enige verboden vraag binnen de ziekenhuismuren. Ik denk even na over een gepast antwoord.

“Dat onderzoek ik hier”, besluit ik.

“Dit is niet wat ik me voorstelde. Een gezellige groep, ondanks alle pijn. Geen bende zotten, maar doodgewone mensen.”

V. leidt me naar het rokersterras op onze verdieping. Ze stelt me voor aan wat mensen. Categorie: rokers. Ik ben verrast. Veel jonge mensen, maar net zo goed leeftijdsgenoten van mijn grootouders. Sommigen zijn luid en expressief, anderen muisstil en gesloten. Het enige wat ik denk, is: “Dit is niet wat ik me voorstelde. Een gezellige groep, ondanks alle pijn. Geen bende zotten, maar doodgewone mensen. Werkend en werkloos, Belgisch en niet-Belgisch, mama’s en papa’s, dochters en zonen, oma’s en opa’s.”

De opname spot met mijn verwachtingen. Niet belemmerd. Geen vastgebonden patiënten, geen gevangenis, geen zware verplichtingen en genoeg vrijheid. Er is natuurlijk wel een programma. Op elke weekdag heb je vaste therapiemomenten. Sporttherapie, beeldende therapie, expressie, groepsgesprekken en zelfs momenten waarop je aan yoga of mindfulness kan doen.

Ik pas voor veel therapiemomenten. Ik hou wél van beeldende therapie. Alles heb je daar. Verf, klei, mozaïek, tekengerei, gips, wol. Hoewel mijn ‘kunstwerkjes’ verre van artistiek zijn, leef ik me uit en geniet van de bezigheid. De helft van de tijd heb je in het ziekenhuis immers geen hol te doen. En dat vreet aan je. Ik vul de tijd in met nutteloze zaken als sigaretten roken, koffie drinken in de cafetaria, films kijken, naar de winkel gaan en zelf koken in de vrije keuken in plaats van de nauwelijks eetbare of voedzame maaltijden die we voorgeschoteld krijgen.

“Aan de start van een opname doe je alles om jezelf af te leiden. Zolang je maar niet moet nadenken.”

De opties zijn beperkt. Al snel spendeer ik mijn tijd aan dingen waar ik me thuis nooit mee zou bezighouden. Samen met de anderen puzzelen, bijvoorbeeld. Of breien. Of het kruiswoordraadsel van de Gazet van Antwerpen oplossen. Of discussiëren over welke douche op de afdeling nu de beste waterdruk heeft.

De bedoeling is echter dat ik die extra tijd gebruik voor rust, om na te denken en mezelf terug te vinden. Aan de start van een opname doe je alles om jezelf af te leiden. Zolang je maar niet moet nadenken. Ik zit in een soort ontkenningfase en begrijp zelf niet waarom ik hier zit. Ik ben er op dat moment ook nog rotsvast van overtuigd dat ik hier maximaal een drietal weken blijf. Uiteindelijk blijf ik zes maanden.

Verder praat ik wekelijks met de psychologe en de psychiater. Bij de psychologe zet ik zoals verwacht een muur op en bij de psychiater vertel ik over mijn medicatie en mijn obsessie met poetsen. Na een kleine maand is de verpleging mijn gefladder beu. Ofwel moet ik mijn angsten, onzekerheden en problemen onder ogen durven zien, ofwel moet ik beschikken. Het kampgevoel valt weg.

“In het midden van deze mini-maatschappij accepteren de bewoners dat je zomaar huilt of de controle verliest”

Plots wordt de opname heel serieus en zwaar. Zoals het moet, lijkt me. Een stille zwart-wit film. Opstaan op een vast uur, eten op een vast uur, medicatie nemen op een vast uur. De poetsman die me elke dag even uit mijn kamer zet, de tranen, de schrijnende verhalen van anderen, de douches die ik elke minuut moet aanraken zodat ze blijven stromen en de drie check-ups die de verpleging elke nacht doet om te zien of ik wel degelijk in mijn bed lig.

Make-up verdwijnt, joggingbroeken regeren en een glimlach transformeert naar een horizontale streep. Maar nooit eerder voelde ik me zo begrepen. In het midden van deze mini-maatschappij accepteren de bewoners dat je zomaar huilt, de controle verliest of eens geen goeiemorgen terugkaatst. Geen schaamte, geen veroordeling. Alleen maar onvoorwaardelijk begrip.

Volgende week: deel 2
Illustratie: Istock

Schrijf je reactie

1 reactie

Charlotte Spens is afgestudeerd journaliste, columniste en werkt als copywriter bij Superkraft. Ze schreef onder andere columns voor BILL en Girlcrush. Ook behaalde ze een diploma postgraduaat in mode –en lifestylejournalistiek nadat ze Holyfck.org uit de grond stampte, een online magazine over seks voor mannen. Haar bijnaam is Charlie. Ze houdt van verse lakens, alles wat retro is en onbekende kunstenaars.

Colofon

Adres Redactie

Toko Space t.a.v. Charlie Magazine
Statiestraat 139
2600 Antwerpen