column

Speelkameraadjes

Speelkameraadjes

Daar speelt mijn zoon. In de zandbak graaft hij naar wat hij toevallig vindt. Schommelt heen en weer in het hier en nu. Kraait om de eksters en vogelt uit hoe ze vliegen. “Nog”, zegt hij terwijl hij zich afzet bovenaan het speelhuisje, en glijdt naar de volgende keer van de schuif af. De bloemen plukken zijn aandacht weg van de draaituigen en hij klautert in touwen en door tunnels. De hele speeltuin is van hem. Geen kind dat zijn schupje afneemt, hem een schop onder de kont verkoopt of het wiebelbeest bezet houdt.

Klinkt goed, zo’n heerlijke open plek vol speeltoestellen en groen, helemaal voor hem alleen? Niet dus. Mij overvalt steeds weer oprechte teleurstelling wanneer we een verlaten speelterrein aantreffen. Op een wip van ons huis: twee speelplekken. Op fietsafstand, nog eens drie. En een bos met pret parcours. We kunnen elke dag van de week elders ons hartje ophalen. Dat doen we ook. Hier een halfuurtje, daar een voormiddag en nu één of twee dingen om te kiezen, en dan verder. Voor onze band is het goed. Ik speel waarschijnlijk nu vaker dan ikzelf als kind deed. Ik maak professionele zandsculpturen en weet onderhand in één oogopslag hoe ik mijn heupen draaien moet om niet klem te raken op de glijbaan. Mijn gsm staat onderhand vol van prachtig aangelegde accomodaties, met enkel mijn kind in het mooie decor.

“Ook ik heb geen ‘speelplaats’ om samen zandkastelen te bouwen over opvoeden.”

Eén van mijn lievelingsdomeintjes is een ‘wild’ park. Er wonen kunstige boomstammen die met takken al te midden van een zandvlakte liggen, uitnodigend tot spelletjes die enkel kinderen kunnen bedenken, omringd door meer bloemen dan ik er namen van ken. Het kleine paradijs zelf is omzoomd door hagen. En daarachter, klinkt altijd wél gejoel. Kinderen springen er elk op hun eigen trampoline of lezen er in hun eigen kamp in hun tuin. Wie weet ravotten de buurkinderen mee. Ik hoop het voor hen.

We wonen landelijk, daar heeft het vast mee te maken – op de pleintjes en in de parken in grote steden wemelt het wel van het jonge grut, zo verzekeren vrienden me online, als antwoord op mijn klaagzang op social media. Want dat doe ik dan, bij gebrek aan gesprekspartners in het echt. De parallel is akelig duidelijk. Ook ik heb geen ‘speelplaats’ om samen zandkastelen te bouwen over opvoeden. Te praten over hoe het is om heen en weer te schommelen tussen zorgen voor je kind en zorgen voor jezelf. Te struikelen en in het zand te bijten. Een veilige plek om dingen uit te proberen, eigen grenzen te verkennen en iemand met een zakdoek als je patsboem gevallen bent. Mijn eigen vriendenkring is niet altijd geschikt – ze zitten in een andere fase, of wonen net te ver rijden om dat half uurtje rennen en rollen te verantwoorden.

“Er is soms niets zo eenzaam als ouder zijn.”

Want daar verlang ik naar, aan de rand van de zandbak. Ik mis een stam. Herkenning en andere perspectieven, volwassen conversatie, of juist mensen bij wie je je niet hoeft te generen als je een wel heel enthousiaste versie van ‘handjes draaien’ inzet. Iemand die je kind even in de gaten houdt als je een flesje water uit je fietstas gaat halen. Een andere mama, papa, een lezende of dieren uitlatende medemens of toevallige voorbijganger waarmee je het over koetjes en kalfjes hebt, zonder dat je verplicht bent de geluiden er bij te maken. Die andere aspecten van je wekt, die ingedommeld zijn door het slaaptekort. Een held die wél gedacht heeft aan een boterham en die jij kan verblijden met een pamper, als de luiertas onverhoopt leeg is. Een oor dat luistert naar je verzuchting, hoe je kleine tegenwoordig alles ‘Alleen’ wil doen. Er is soms niets zo eenzaam als ouder zijn. En daarom juist, zou het ons ook het meest moeten verbinden.

Een Tinder voor speelplekken, zou dat niets zijn? ‘Kinder’ of zo, swipe naar links voor springen in een plas en naar rechts voor ravotten in het bos. Afspreken met mensen die ook met hun ziel en koter onder de arm het huis uit willen trekken. Of die het gewoon leuk vinden om over kinderen te praten. Het hoeven geen diepe vriendschappen te zijn, maar het soort kameraadschap dat mensen op een hobbybeurs voelen. Geen zielsverwanten, maar mensen met wie je op dat moment één van de meest cruciale dingen deelt. De diepe wens dat je kind gelukkig is. Of de band die je opbouwt door samen een gijzeling mee te maken – zo kunnen de tropenjaren in ieder geval wel voelen. Samen kijken naar hoe het gebroed nu eens alleen, dan weer samen de speeltuin verkent. Vrienden maakt. Weg van de ouders, en vuil en met buil terugkomt, de ogen fonkelend van de avonturen die enkel zij konden zien.

“Ik probeer mijn schroom opzij te zetten wanneer ik andere ouders in het wild aantref.”

Het lukt soms, dankzij die sociale media. Er zijn fora en Facebookgroepen, stories en tweets. Speelafspraakjes, met peuters die hun ouders voordoen hoe dat moet, mensen onder elkaar zijn. En ik probeer mijn schroom opzij te zetten wanneer ik andere ouders in het wild aantref. Vaak kleven ze – oh ironie – vast aan een scherm. Ik snap dat. Online contact is nu eenmaal minder intrusief, risicovol en je kan je gsm gewoon uitzetten, wat iets moeilijker is met iemand die naast je zit. Ik ken zoveel jonge ouders die meer contact hebben met die ‘vreemden’ dan met hun tastbare kennissenkring. Maar oogcontact en een fijne observatie over hun kleine zorgt al snel voor genoeg gespreksstof. Wat een mooi voorbeeld voor de mini’s, denk ik dan. Dat mama of papa ook vrienden kan maken. En dat het leven leuker wordt als je verhalen en zandvormpjes deelt. En zo zitten we dan op dat bankje. Of op de schommel. Tot de kinderen komen vragen of ze er eindelijk ook op mogen. Dat mag. Als wij nog één keertje mogen, nog één keertje maar. Ga nu nog maar even alleen spelen.

Foto: Sarah Van Looy

Schrijf je reactie

Colofon

Adres Redactie

Toko Space t.a.v. Charlie Magazine
Statiestraat 139
2600 Antwerpen