Column

Een treinrit met een transitmigrant

Een treinrit met een transitmigrant

“Excuse me, could you tell me which train I have to take to Berchem station?” Hij mist twee van zijn onderste tanden en zijn rechteroog is duidelijk ontstoken. Normaal hou ik zo’n mannen ver weg. Zeker wanneer ze me aanspreken in een station in Brussel iets nadat Assepoester al lang thuis had moeten zijn. Hij kijkt ons aan met zijn ontstoken oog terwijl ik antwoord: “Not this train, but the next one that stops at this platform.” Ik ben niet goed in mensen negeren.

Hij bedankt me. Ik weet niet meer hoe de vraag en het antwoord overgingen in een gesprek, maar dat gebeurde wel. Zijn naam is Vasken. Hij komt uit Syrië, maar identificeert zich eerst en vooral als een christelijke Armeen. “In mijn land kan je als christen niet meer overleven, laat staan als Armeen,” vertelt hij terwijl hij een denkbeeldige snee over zijn keel maakt. Hij haalt zijn schouders op alsof dat nu eenmaal zo is. Alsof het doodnormaal is dat een conflict zo escaleert terwijl de wereld er met al zijn hooghartigheid op toekijkt.

Vasken vraagt zich terecht af waarom mensen beter met honden kunnen communiceren dan met elkaar. Ondertussen zitten we al op de trein, tegenover elkaar. Ook ik en mijn Amerikaans reisgezelschap moeten naar Berchem station en hij vertelt ondertussen verder.

“Hoe is het oké dat vluchtelingen – en niet alleen Syriërs –  hier aankomen in Brussel-Noord en nergens onderdak vinden?”

“In één dag tijd ben ik mijn zus, mijn huis en mijn bedrijf verloren.” Vasken had een bedrijf in ondergoed. Er is niets meer van over en weer haalt hij zijn schouders op. “Mijn andere zus zit in Canada met haar gezin en de kinderen van onze overleden zus. Daar wil ik eindigen.” Hij heeft er al een hele reis opzitten. “Ik ben te voet naar Turkije gewandeld. Ik woonde in Aleppo. Kennen jullie Aleppo?” Over de stad is in de media al heel wat geschreven dus “Ja”, vertel ik hem. “We kennen Aleppo.” Dat hij hier niet zeker van was, zegt ook al iets over hoe de wereld toekeek.

Er is niets meer over van Aleppo, gaat hij verder. “Syria is done. Er zwelt een traan op in zijn niet-ontstoken oog. Ik troost hem onhandig en zeg dat het oké is. Maar hoe is het oké? Hoe is het oké dat vluchtelingen – en niet alleen Syriërs –  hier aankomen in Brussel-Noord en nergens onderdak vinden? Voor transitmigranten zal er geen opvangcentrum komen, zegt de politiek. Transitmigranten mogen niet gestimuleerd worden, klinkt het.

“Toen ik in Turkije aankwam, heb ik een jaar en een paar maanden in het ziekenhuis gelegen. Daarna heb ik een bootje naar Griekenland genomen. Zo’n kleintje.” Hij vertelt dat ze er met het driedubbele van wat was toegelaten inzaten.

“Sister”, vertelde hij me eerder. “Je moet altijd behoedzaam zijn. Praat met mensen, help hen, maar wees behoedzaam.”

“In Griekenland heb ik van de Verenigde Naties papieren gekregen waarmee ik in Europa kon blijven. Ik heb nu al veel van Europa gezien. Nu ja, gezien. Ik kan niet zeggen dat ik ervan geniet natuurlijk.” Hij laat ons het lichtblauwe paspoort zien. Het is een reisdocument voor vluchtelingen.

Eigenlijk is Vasken een transitmigrant. Net zoals het honderdtal migranten die rond Brussel-Noord en het Maximiliaanpark kamperen. Het voelt aan als een flashback naar de zomer van 2015. Maar toen ging het om vluchtelingen die hier wilden blijven. Nu zou het vooral gaan om vluchtelingen die een nieuw leven in het Verenigd Koninkrijk willen beginnen. Transitmigranten dus.

Vasken slaapt niet in het Maximiliaanpark. Ik vermoed dat hij vaak bij vrienden logeert. Op dit moment is hij onderweg naar een Armeense vriend. “Van waar kennen jullie elkaar?” vraag ik. Hij grinnikt. “Ik heb hem nog nooit ontmoet, maar hij is ook Armeens dus we vertrouwen elkaar.” Hij is zijn vertrouwen in mensen dan toch niet helemaal kwijt. “Sister”, vertelde hij me eerder. “Je moet altijd behoedzaam zijn. Praat met mensen, help hen, maar wees behoedzaam.”

“Het maakt me niet uit in welk land ik ben. Ik wil gewoon bij mijn familie zijn.”

Vasken is een trotse man. “Ik aanvaard geen hulp. Mij ga je niet om hulp zien bedelen. Toen ik van Parijs naar Berlijn vloog bood een agent me tot drie maal toe zijn hulp aan. Drie maal heb ik gezegd dat het wel zou lukken. De vierde keer zei ik: ‘Je kan me helpen Angela Merkel ten huwelijk te vragen.’ Hij lachte, maar had het wel begrepen.” De man lijkt even trots als koppig. Wanneer ik hem dat zeg, knikt hij – ironisch genoeg – trots.

“Denk je dat je ooit terug zal gaan naar Syrië?” durft mijn reisgenote te vragen. “Teruggaan? Naar Syrië? Nooit,” antwoord hij. “Er is niets meer daar voor mij. Ik ga naar Canada, naar mijn familie.” We knikken. Alsof we ooit zijn situatie echt kunnen begrijpen. “Canada is een goed land,” probeert mijn andere reisgenote. “Dat maakt me op dit moment niet meer zoveel uit”, antwoordt Vasken. “Het maakt me niet uit in welk land ik ben. Ik wil gewoon bij mijn familie zijn.”

We zijn aangekomen in Berchem Station. We nemen afscheid van Vasken. Wat later sta ik met mijn Amerikaans reisgezelschap aan de bushalte. “Weet je”, zegt de Amerikaanse vriendin. “We zijn vandaag naar een museum over de Tweede Wereldoorlog geweest. Dit gesprek voelde aan als een hedendaags museum.” Ik begrijp wat ze bedoelt. Het voelde aan als een getuigenis die in het jaar 2040 in een museum gelezen zal worden, terwijl de lezer denkt: “Hoe heeft het ooit zo ver kunnen komen?”

 

Foto: Istock

Schrijf je reactie

Colofon

Adres Redactie

Toko Space t.a.v. Charlie Magazine
Statiestraat 139
2600 Antwerpen