Interview

De toekomst van de economie is een donut

Britse professor Kate Raworth wil dat de economie eindelijk volwassen wordt

De toekomst van de economie is een donut

Econome Kate Raworth wil met haar boek ‘Donuteconomie’ ons economisch model op z’n kop zetten. Raworth: “Onze economie is blijven steken in een Peter Pan-fase: hij wil blijven groeien en nooit volwassen worden.” Ze tekent de route die ons kan leiden naar een economie waarin niet oneindige groei, maar het voorzien in de behoefte van iedereen centraal staat, zonder dat dit ten koste gaat van de planeet. En die route ziet eruit als een donut. Foto’s: Chen Vandeput. Illustraties: Paulien Houben

 

Kate, hoe kwam de donut tot stand?
“Na mijn master in de economie aan Oxford wilde ik in de ‘echte’ wereld van de economie werken. Dat deed ik drie jaar in de dorpen van Zanzibar, vier jaar voor de Verenigde Naties en meer dan tien jaar voor Oxfam. Als ik terugkijk besef ik dat ik in elke job probeerde zichtbaar te maken wat in de gangbare economische theorie gemarginaliseerd wordt: de integriteit van de levende wereld, het onbetaalde werk dat vooral vrouwen in het huishouden doen en de uitbuiting van mensen die onze producten maken. Het frustreerde me steeds meer dat deze fundamentele zaken onzichtbaar zijn in de economische wetenschap. Ik vroeg me af of dat anders kon. Wat als we de economische wetenschap op z’n kop zouden zetten met een model dat het welzijn van mens en planeet centraal stelt?

“Als je twijfelt over wat je op school leert, stel dan niet jezelf in vraag, stel dat neoklassieke economische gedachtegoed in vraag.”

Vanuit dat idee tekende ik in 2012 voor het eerst het diagram van de donut, dat later de basis van mijn boek werd. De donut toont ons de fundamentele mensenrechten die we moeten vervullen binnen de grenzen van de planeet. Ik wil een gesprek openen over het soort economie dat we nodig hebben om de donut te realiseren. Het boek zegt tegen economiestudenten: als je twijfelt over wat je op school leert, stel dan niet jezelf in vraag, stel dat neoklassieke economische gedachtegoed in vraag.”

Waarom wordt op universiteiten niet vaker de aanname in vraag gesteld dat het bruto nationaal product oneindig moet groeien?
“Oneindige economische groei begint de levende wereld uit te putten. Daarom moeten we de aanname dat groei altijd goed is in vraag durven stellen en ons denken radicaal aanpassen. Dat kan beangstigend zijn. Maar dat de noodzakelijke vragen niet gesteld worden, komt ook uit gewoonte. Het is gemakkelijker om te onderwijzen wat je weet, met de lesboeken en syllabus die al meer dan dertig jaar gebruikt worden. Er is een absoluut gebrek aan urgentie en ambitie om te veranderen binnen de academische wereld.

Ik zal je een voorbeeld geven. Tijdens een vorig bezoek aan België had ik een gesprek met zo’n vijftien professoren van drie universiteiten. Ik presenteerde mijn werk en verwachtte heel wat tegenspraak, maar er was juist veel interesse. In de erop volgende discussie zei een van de jongere aanwezigen dat ze de ideeën van de Donuteconomie graag wilde onderwijzen. Maar ze was op weg universitair hoofddocent te worden en moest dus voorzichtig zijn. Ik vind het schadelijk dat mensen niet eens de ideeën kunnen onderwijzen waarvan ze zien dat die spannender en relevanter zijn dan het huidige curriculum, omdat ze anders promoties mislopen. Universiteiten zouden toch centra van creativiteit en relevantie moeten zijn?”

Uit een bevraging van ‘Kyklos International Review for Social Sciences’ onder Europese economen bleek dat mannelijke economen het minder vaak eens waren met de stelling ‘we moeten het milieu meer beschermen’. Hebben we meer vrouwelijke economen nodig om te zorgen dat die urgentie er wel komt?
“De founding fathers van de economische wetenschap waren witte, vermogende mannen. Hun visies domineren het vakgebied nog steeds, maar bieden een beperkte blik op de wereld. Uit onderzoek blijkt inderdaad dat vrouwelijke economen meer nadruk leggen op het milieu. De onbetaalde zorg binnen huishoudens werd en wordt veelal gedaan door vrouwen. Het milieu zorgt op een vergelijkbare onzichtbare, onbetaalde manier voor de mensheid. Misschien zijn vrouwen daarom meer bereid om de waarde van het milieu te erkennen.

“Had zijn moeder hem geroepen dat het eten klaar was terwijl hij die zin neerpende, dan had Adam Smith misschien nagedacht over de rol van onbetaald werk.”

Dit doet me denken aan Adam Smith, die in 1776 zijn klassieker The Wealth of Nations schreef. Hij was 43 en ongetrouwd, en trok weer bij zijn moeder in om zijn boek te kunnen schrijven. In The Wealth of Nations staat een zin die zijn marktgerichte denken onderstreept: ‘het is niet dankzij de welwillendheid van de slager, de brouwer en de bakker dat we ons avondmaal krijgen, maar dankzij hun eigenbelang’. Het is volgens Smith dus het eigenbelang dat functioneert via markten dat ervoor zorgt dat er ’s avonds eten op tafel staat.

Hij vergat daarbij even dat zijn moeder dagelijks zijn eten kookte. Had zijn moeder hem geroepen dat het eten klaar was terwijl hij die zin neerpende, dan had hij misschien nagedacht over de rol van onbetaald werk. Hij had de feministische economie 200 jaar eerder kunnen uitvinden, maar dat deed hij niet! (lacht) Degenen die het meest profiteren van onbetaald werk, merken de waarde ervan vaak het minst op. We hebben anderen nodig om hen daarop te wijzen.”

Is het beeld van de mens als hebzuchtig en gericht op eigenbelang, zoals Smith het schetste, aan een update toe?
“In zijn boeken erkende Smith dat de mens een complex wezen is, maar dat was moeilijk in te passen in economisch modellen. Economische modellen gaan uit van een versimpeld mensbeeld van de rationele economische mens die vooral eigenbelang najaagt. Homo economicus die alle verkoopsprijzen kent en vergelijkt, die steeds meer financiële rijkdom wil. Fascinerend onderzoek toont aan dat hoe meer economiestudenten leren over deze karikatuur, hoe meer ze op hem gaan lijken. Na het tweede jaar van hun studies zeggen studenten dat ze meer waarde hechten aan eigenbelang en competitie dan aan altruïsme en samenwerking. Dus wie we zeggen dat we zijn, vormt wie we worden. Dat betekent dat er veel verantwoordelijkheid ligt bij elke academische discipline die claimt ons te vertellen wie we zijn.

“Als honden in de rij zouden staan, zouden we dat fantastisch vinden. Dat we zelf het sociaalst van alle zoogdieren zijn, dat bagatelliseren we.”

In de praktijk gedragen we ons vaak heel anders dan die rationele economische mens. We drukken rijkdom niet enkel in geld uit. En als we het behulpzame gedrag dat wij tentoonspreiden ten opzichte van vreemden – delen, helpen, redden, onze beurt afwachten – zouden zien bij een andere diersoort, dan zouden we YouTube vullen met video’s ervan. Stel je voor dat honden in de rij zouden staan en hun beurt zouden afwachten? We zouden dat fantastisch vinden. Dat we zelf het sociaalste van alle zoogdieren zijn, dat bagatelliseren we. We moeten die socialere, complexere versie van onszelf inbouwen in de economische theorie.”

Je schrijft dat bedrijven moeten stoppen met groeien als ze volwassen zijn. Waarom blijft bijvoorbeeld een bedrijf als Facebook groeien, terwijl het zelf toegeeft onze gezondheid en democratie te schaden?
“We denken dat alle bedrijven eindeloos willen groeien, maar als je praat met mensen die bij die bedrijven werken, dan hoor je soms iets anders. Bedrijven die de financiële markt betreden moeten elk kwartaal aan de aandeelhouders de heilige drie-eenheid van groeiende verkoop, groeiend marktaandeel en groeiende winstmarges laten zien. Doen ze dat niet, dan voeren de aandeelhouders de druk op. Ex-medewerkers van Facebook vertellen dat er in de kantoren schermen hingen waarop je kon zien hoeveel miljoenen aandachtsuren Facebook op dat moment wereldwijd vasthield. Veel individuele medewerkers walgden daarvan, maar financiële markten pushen zulke bedrijven om verder te groeien.

“Niets in de natuur blijft eeuwig doorgroeien en de natuur gedijt al 3,8 miljard jaar.”

Een bedrijf dat niet eindeloos blijft groeien, kun je vergelijken met een appelboom. Een boom steekt veel energie in groeien en het uitspreiden van zijn takken. Eenmaal volwassen stopt hij met groeien en gaat appels dragen. De appels zijn waardevoller dan de takken en bladeren. Als een bedrijf volgroeid is, is het tijd om over te stappen op een financieringsmodel dat het toelaat om fruit te dragen zonder verder te groeien. Dit is volgens mij de grootste uitdaging van de 21e eeuw: overschakelen van een groeiverslaving naar financieringsmodellen die bedrijven toelaten om te gedijen zoals de natuur dat doet. Niets in de natuur blijft eeuwig doorgroeien en de natuur gedijt al 3,8 miljard jaar. Als wij willen blijven bestaan, is het dus slim om van de natuur te leren. Dit is de eeuw waarin we een halt moeten toeroepen aan eeuwige groei, of dat nu is omdat mensen verslaafd zijn aan Facebook, of omdat bedrijven ons klimaat aantasten.”

Je vergelijkt een bedrijf met een appelboom, in je boek staat een quote van opperhoofd Oren Lyons van het Irokese Onondaga-volk, die zegt: ‘wat jullie natuurlijke hulpbronnen noemen, noemen wij onze familieleden’. Dat is best wollig taalgebruik voor een econoom.
“Ik ben niet bang om wollig te zijn, ik wil economen uitdagen om menselijkheid weer centraal te stellen. Het is bijna alsof we beschaamd zijn om zachte, onzichtbare waarden de economische analyse binnen te brengen.

“Het milieu moet onderdeel zijn van je model, zoals in de donut, anders is je model te klein.”

We begrijpen de wereld via zulke metaforen. En het zou slim zijn als we onze metaforen aan de natuur ontlenen, want we zijn onderdeel van de natuur en bovendien is de natuur succesvol. Woorden zoals ‘natuurlijke hulpbronnen’ zien wij als neutraal taalgebruik, terwijl die woorden evengoed een waardeoordeel uitspreken. ‘Natuurlijke hulpbronnen’ doet denken aan legoblokken, waarmee mensen lustig kunnen bouwen, zonder dat dat gevolgen heeft voor ecosystemen of het klimaat. Terwijl ons gebruik van natuurlijke hulpbronnen mee verantwoordelijk is voor klimaatverandering, verlies aan biodiversiteit en de destructie van de planeet waar wij van afhankelijk zijn… wat in de economische theorie dan weer ‘externe milieueffecten’ heet. Waarom noemen we milieurampen in het ecosysteem waarvan we afhankelijk zijn ‘extern’? Het milieu moet onderdeel zijn van je model, zoals in de donut, anders is je model te klein.”

Je schrijft dat het ontzettend inefficiënt is dat we onze telefoon of oude jeans kunnen terugbrengen naar de winkel waar we die kochten om de grondstoffen te laten hergebruiken. De natuur zou erom lachen, dat elk merk enkel z’n eigen producten recycleert.
“De natuur maakt van een papegaai geen nieuwe papegaai en van een narcis geen nieuwe narcis. In een natuurlijk ecosysteem werken organismen samen om een dode plant af te breken en om te zetten in de grondstoffen voor nieuw leven.

Bedrijven werken met een lineair model: ze nemen nieuwe grondstoffen, gebruiken ze en gooien ze weg. Als ze producten recycleren, dan doen ze dat zelf. De producten van Apple zijn bijvoorbeeld dusdanig dichtgelijmd dat alleen Apple ze kan hergebruiken. Bedrijven willen controle houden over hun productielijnen. Op bedrijfsniveau lijkt dat misschien logisch, maar als je het op systeemniveau bekijkt is het dat niet.

“Veel mensen zien het als een uitdaging om deel uit te maken van die circulaire economie.”

Er zijn pioniers zoals het Nederlandse Fairphone die het radicaal anders doen. Bij Fairphone kun je onderdelen bestellen en video’s bekijken om zelf reparaties uit te voeren. Hun telefoon is open source en klaar voor de circulaire economie. Of neem Houdini, een Zweeds merk van sportkleding van biologische materialen die gecomposteerd of hergebruikt kunnen worden. De materialen die zij gebruiken zijn duur, maar als meer bedrijven deze materialen gebruiken, dan is Houdini niet meer de enige die de toevoerketen opzet en erin investeert. Deze bedrijven kunnen samen netwerken vormen, net zoals de natuur doet.”

Hoe kunnen we zorgen dat bedrijven dit echt gaan doen?
“Overheden moeten meer gaan reguleren en aan bedrijven duidelijk maken dat we over vijf jaar geen plastic en textiel meer zullen verbranden of dumpen. Sommige steden proberen circulair te worden, zoals Glasgow, toevallig de stad waar Adam Smith bij z’n moeder thuis zijn boek schreef. Glasgow is begonnen de vlees, bier- en bakkerij-industrieën, dus de bakker, de slager en de brouwer waar Smith over schreef, met elkaar te verbinden en elkaars restproducten en energie te laten delen. Geen bedrijf kan in z’n eentje circulair worden. Meer steden kunnen hier de leiding in nemen.”

En het individu?
“Iedereen kan bijdragen aan die verandering. Veel mensen zien het als een uitdaging om deel uit te maken van die circulaire economie. Zij stellen hun waarden voorop en willen pioniers zijn. Ze kopen Mud Jeans, omdat dat merk spijkerbroeken terugneemt en hergebruikt. Ze kopen een Fairphone, ook al kost die meer en heeft die minder apps dan een iPhone. Anderen denken na over het eten dat ze kopen en de hoeveelheid plastic waarin het verpakt wordt. Zero waste-winkels zijn daardoor in opkomst. Iedereen kan recycleren en groenafval scheiden zodat de natuur het weer kan gebruiken. We kunnen repareren, ruilen, hergebruiken… Een kledingruil organiseren is leuk en kost niets. En heel belangrijk: het is een ontmoetingsmoment en zorgt voor een saamhorigheidsgevoel. Mainstream economen zouden dat wollig noemen, maar volgens mij is dat persoonlijke contact dé manier om sociale waarden weer centraal te stellen in economische activiteiten.”

Hoe is het gesteld met vrouwen in de economische wetenschap?
“Ik krijg helaas nog te vaak de opmerking ‘wat een verademing om eens een vrouw in de economie te zien!’ Vorige herfst was ik op een conferentie van het Institute for New Economic Thinking. Zoals veel conferenties over economie werd die gedomineerd door oude witte mannen die veel praten en weinig luisteren. Er was één panel voor vrouwen, over gender en economie, alsof vrouwen alleen daar iets over te zeggen hebben. Ik begrijp wel waarom vrouwen dat wereldje soms liever vermijden. Maar als we willen dat de economische wetenschap het hele spectrum aan menselijke waarden waar we om geven reflecteert, dan hebben we de stemmen van vrouwen en mensen van kleur nodig. Je krijgt een heel ander, completer beeld van de economische realiteit als zij de economische wetenschap verrijken.”

Foto’s: Chen Vandeput
Illustraties: Paulien Houben

Schrijf je reactie

Selma Franssen is freelance journalist en auteur van 'Vriendschap in tijden van eenzaamheid' (uitgeverij Houtekiet, 2019). Haar werk verscheen onder meer bij Charlie Magazine, OneWorld, De Morgen, De Standaard, The New Statesman, VPRO en Vice. Ze volgde het postgraduaat Internationale Onderzoeksjournalistiek, ontving een beurs van het Fonds Pascal Decroos voor haar werk en presenteert journalistieke lezingenreeks 'Moeilijke Dingen Makkelijk Uitgelegd'.

Colofon

Adres Redactie

Toko Space t.a.v. Charlie Magazine
Statiestraat 139
2600 Antwerpen