Interview

Laila Ben Allal: “Als journalist draag je in oorlogsgebieden een zware verantwoordelijkheid”

Laila Ben Allal: “Als journalist draag je in oorlogsgebieden een zware verantwoordelijkheid”

Laila Ben Allal is de enige Belgische journaliste bij CNN. In haar werk laat ze stemmen horen die zelden aan bod komen. Zo trok ze voor haar docu ‘Frontline Belgium’ een maand op met familie van Syriëgangers, imams en politici om een antwoord te vinden op de vraag waarom zo veel Belgische jongeren naar Syrië vertrokken. Ver weg van de gejaagde primeurdrang maakt ze genuanceerde, diepgaande journalistiek. Pendelend tussen Londen, Luxemburg, Al Hoceima en Granada, houdt ze voor het Festival van de Gelijkheid halt in Gent. Foto’s Anton Coene

Laila, je bent nu even in België, wat deed je de afgelopen tijd?
“Ik heb vooral rond Raqqa gewerkt, nog voor de val van de hoofdstad van het zogenaamd kalifaat, waarbij ik in beeld heb gebracht hoe families, vrouwen en kinderen, in Syrië leven onder IS. Dat zijn verhalen die vaak bedolven worden onder statistieken van terreuraanslagen in het westen, een ongemakkelijke waarheid die hier vaak geframed wordt alsof het gaat om de islam die een botsing vormt met het westen, terwijl 90% van de slachtoffers van terreur moslims zijn. Hoewel de alliantie van Koerdische en Syrische strijders – gesteund door Washington – spreekt van een ‘bevrijding’ van Raqqa, zien de bewoners dit anders: zij spreken van de zoveelste bezetters van hun stad. Op dit moment zitten mensen nog vast in vluchtelingenkampen in Raqqa. Ik heb met mijn reportages de uitzichtloosheid van hun situatie proberen aan te tonen. Geen enkele dag ziet er voor mij hetzelfde uit. Als je rond oorlogen en aanslagen werkt, dan moet je 24/7 stand-by zijn.”

Dat je nu als internationaal journaliste werkt, is niet per se evident. Je had niet de gemakkelijkste start in het leven. Kun je daar iets over vertellen?
“Ik ben in 1980 op driejarige leeftijd naar België gekomen vanuit Marokko, waar mijn oma mij opvoedde. Ik kon na mijn geboorte niet mee met mijn ouders, het duurde drie jaar voor de Belgische overheid mij van verblijfsdocumenten kon voorzien. Bij aankomst in Antwerpen had ik plots een zus en drie broers. Als peuter is het bijna niet te bevatten dat je nog broers en een zus in een ander land hebt. Ik zag mijn grootmoeder als mijn moeder, dus mijn moeder moest me steeds weer zeggen ‘nee, ik ben jouw mama’. Het duurde even voordat ik dat begreep.

“Je geeft het beste van jezelf. Dat was het belangrijkste bij ons thuis.”

Twee maanden later begon ik aan de kleuterschool, een katholiek schooltje met nonnen in habijt. Zij deden mij denken aan mijn tantes in Marokko, die vergelijkbare kleding droegen: een zwarte jellaba en ‘el tam’, een wit stofje dat ze droegen om een deel van hun gezicht te zich beschermen tegen de felle zon. Ik associeerde de nonnen met mijn tantes, voelde me thuis op dat schooltje en integreerde erg vlot. Voor mijn ouders was het niet gemakkelijk; er was geen integratiebeleid, geen Nederlandse les voor mijn moeder. Mijn moeder dacht: ‘we gaan dit zelf wel doen, we volgen de regel van onze profeet’. Daarmee bedoelde ze dat als je verhuist naar een ander gebied, je de regels en normen overneemt en bijdraagt aan de maatschappij. Je geeft het beste van jezelf. Dat was het belangrijkste bij ons thuis.”

Hoe heeft die migratiegeschiedenis jou gevormd?
“Ik denk dat mijn eigen verhaal maakt dat ik me nu in mijn werk bijvoorbeeld gemakkelijk kan inleven in een vluchteling die vertrekt, die familie moet achterlaten en in een onbekende situatie belandt, een slachtoffer van racisme, een misnoegde Belgische moslim die voor de honderdste keer dezelfde karikatuur over moslims ziet passeren op televisie.

Mijn papa was journalist in Marokko. Hij sprak Arabisch, Spaans en Frans toen hij naar België kwam en dacht hier ook te kunnen werken als reporter, maar dat is nooit gebeurd. Hij ging aan de slag bij de spoorwegen en later bij de metallurgie. Hij is heel trots op wat ik nu doe. Ik heb zijn droom voor hem waargemaakt. Maar helaas zie ik dat zijn geschiedenis zich blijft herhalen: meertalige jongeren met migratie-achtergrond staan ondanks hoge diploma’s ook nu nog als productiemedewerker te werken in een fabriek. Het zichtbaar maken van die mensen en de mechanismen daarachter, dat is een van mijn drijfveren om journalistiek te maken.”

Hoe ben je in de journalistiek terecht gekomen en hoe heb je het geschopt tot enige Belgische journaliste bij CNN?
“Van opleiding ben ik fotografe, ik wilde langlopende, diepgravende mensenverhalen brengen. Zeg maar ‘visuele antropologie’ bedrijven, omdat dat orde schept in de chaos en zin geeft aan gebeurtenissen. Maar ik kwam terecht in human resources en recruitment. Ik raakte in de privésector opgebrand. Ik keek ook gefrustreerd naar beeldvorming in de media. Ik had twee keuzes: klagen of zelf iets veranderen. Ik nam mijn camera en ging zelf beelden maken en ging weer studeren. In 2012 ben ik begonnen in de journalistiek.

“Ik wil ‘visuele antropologie’ bedrijven, omdat dat orde schept in de chaos en zin geeft aan gebeurtenissen.”

Het was twee jaar geleden dat Yasmina El Messaoudi (Charlie-redactrice, nvdr.) mijn nummer doorgaf aan CNN in Atlanta toen ze een journalist zochten om de aanslagen in Parijs en ‘Brussels lockdown’ te coveren. Ik heb toen onder meer de documentaire ‘Frontline Belgium’ voor CNN gemaakt. Met die docu hebben we een licht geworpen op verhalen die erg weinig aan bod kwamen in onze eigen media: hoe gaan mensen om met extremisme, wat ondernemen gemeenschappen zelf om het probleem te counteren, waar komen die woede en agressie bij jongeren vandaan, welke schuld treft de overheid… CNN was erg tevreden, er volgden meer opdrachten. Ik ben zeer dankbaar dat ik bij CNN veel vrijheid heb en op een volwaardige manier mee kan werken. Ik kan mijn eigen topics kiezen, word niet herleid tot Marokkaanse, als iemand die een bepaalde groep vertegenwoordigt of ‘telefoonboek’ speelt. Eindredacteurs zetten niets online totdat overleg is gepleegd en alle teamleden happy zijn met het resultaat.”

Ik noem je ‘Belgische journaliste’, maar je zegt in interviews weleens dat je dat anders ziet.
“Ik word vaak als perfect Belgisch voorbeeld van diversiteit in de media aangehaald, wat onjuist is. Ik heb in België alleen een opdracht voor de VRT volbracht, in het kader van een diversiteitsstage, die ik kreeg nadat ik al in het buitenland werkzaam was als reporter. Na mijn opdracht bij de VRT was er geen budget voor een andere opdracht. Maar dat ontmoedigde me niet, ik ging aan de slag bij CBC in Canada, Al Araby TV, Al Jazeera, RTL Group… Gek genoeg zien Belgische media je dan ineens wel staan. Ik vind dat eigenlijk bizar.”

Zou je voor de Belgische media willen werken?
“Ik wil niets liever. Ook al zijn er onderlinge verschillen tussen de zenders, je moet de uitdaging aangaan om ook die lezers en kijkers te informeren over groepen in de maatschappij die ze nauwelijks kennen of over conflicten in andere landen die zo ver van hun bed lijken. VRT, VTM, Het Laatste Nieuws of De Morgen, uiteindelijk zijn het allemaal platforms waar je je verhalen kan verspreiden. Uiteraard heb ik mijn voorwaarden: ik doe niets als ik verhalen niet zelf kan controleren. Ik merk op dat men in het Vlaams medialandschap van stereotypering houdt, het brein van de blanke soms paternalistische betuttelende presentator en redacteur is al vooringenomen nog voor de geïnterviewde iets gezegd heeft. Vlaamse programmamakers mogen me bellen, maar als ze vragen of ik een moslima in hoofddoek ken die in lange rok loopt, antwoord ik zelfs niet, ik leg gewoon de hoorn neer. En ik zeg bewust Vlaamse.”

“De expertendatabanken zijn dringend aan vernieuwing toe, we zien bijna wekelijks dezelfde mensen op onze schermen.”

Hoe is het gesteld met diversiteit in de Belgische media?
“Very poor. Natuurlijk werken er mensen van kleur in de Belgische media, maar we scoren op dat vlak nog altijd lager dan de buurlanden. Dat is niet constructief voor een diverse samenleving. Het leidt ertoe dat programmamakers een vertekend beeld geven van wat er leeft bij mensen met migratieachtergrond, bovendien heb ik de indruk dat ze niet weten hoe ze bepaalde doelgroepen kunnen bereiken. En dat heeft te maken met te witte redacties. Debatten lopen ook spaak omdat er over in plaats van met mensen gepraat wordt en bovendien zijn de expertendatabanken dringend aan vernieuwing toe, we zien bijna wekelijks dezelfde mensen op onze schermen. Zo slaapverwekkend allemaal.”

In je eigen journalistieke werk streef je naar ‘truthfulness’: zo dicht mogelijk bij de waarheid komen.
“In oorlogsgebieden, waar ik vaak werkzaam ben, is dat heel moeilijk. Neem bijvoorbeeld Aleppo: in die stad is het een grote chaos waar betrouwbare informatie verzamelen moeilijk is. Mensen zijn pro-Assad of pro-rebellen. Beide kanten vertellen je een ander verhaal. Als journalist draag je daar een zware verantwoordelijkheid. Ik ben van mening dat wij als media niet snel genoeg verslag hebben gedaan over Syrië. Waren we eerder geweest, dan was het misschien niet zo ver gekomen in dat land. In ander gebieden, waar meer media over bericht hebben, is wel ingegrepen. Syrië is nu kapotgeschoten. Inmiddels gaan er wel journalisten naartoe, maar de berichtgeving is vaak eenzijdig. Je kunt je niet meer in het land begeven zonder begeleid te worden door medewerkers van Assad. In hoeverre kun je dan nog objectief berichten?”

Hoe kun je onder zulke omstandigheden toch zo dicht mogelijk bij die waarheid komen?
“Wat volgens mij belangrijk is – of het nu over Syrië of migrantengemeenschappen in België gaat gaat – is om niet eenzijdig te berichten. Ik zie bijvoorbeeld vaak dat de tweets van activisten in oorlogsgebied gekopieerd worden door de media. Ik zeg niet dat die berichten per se onjuist zijn, maar je moet je realiseren dat activisten natuurlijk ook bedoelingen hebben. Dat moet beter gekaderd worden. Daarnaast vind ik het belangrijk om veel in het veld te zijn. ‘There is no substitute for being there’ zeg ik altijd. Ik rapporteer geen zaken die ik niet gezien heb. Wat niet eenvoudig is: media kampen met slinkende budgetten en in sommige landen krijg je gewoon geen toegang.

“In Marokko kan je als journalist van de één op andere dag gedeporteerd worden.”

De laatste tijd was ik veel aan het werk in Marokko. Ik heb daar meer moeilijkheden ervaren dan in een oorlogsgebied. In Marokko kan je als journalist van de één op andere dag gedeporteerd worden, ik werd afgelopen zomer een paar uur bevraagd. Een paar weken geleden werd ik opnieuw gescreend bij aankomst. Wat jij en ik nu doen, in een koffiebar een interview afnemen, dat is daar ondenkbaar. In mijn hotel in Al Hoceima serveerde een secret service agent mijn koffie. Daarmee laat de overheid aan journalisten zien: tot hier en niet verder. Omdat ik zelf Marokkaanse ben is het soms nog moeilijker omdat mijn werk persoonlijk wordt gemaakt. Belgo-Marokkanen vinden dat ik op een bepaalde manier over Marokko moet berichten, maar ik weiger resoluut om daarop te reageren. Mijn taak is waarheidsgetrouw rapporteren, in welk gebied ik mij ook bevind.

Ik ontving twee dreigbrieven op mijn oude adres in Luxemburg van Riffijnse jongeren uit Antwerpen: ‘zet geen voet meer in de Rif, volgende keer hakken we je kop eraf’, ‘jammer dat je niet bent omgekomen tijdens de aanslagen in Brussel’, mijn naam werd meermaals door het slijk gehaald. Naast Trump die de felrode letters van CNN associeert met de hel, heb je ook mensen die niet willen dat je genuanceerde, waarheidsgetrouwe, onpartijdige journalistiek brengt. Zo’n mensen beseffen niet dat ze de waarheid geweld aandoen en de Riffijnse kwestie reduceren tot een ethnische kwestie. Ik ben geen Riffijnse, met als gevolg dat ik gezien word als een soort spion van de Arabisch sprekende overheid, terwijl mijn ethnische herkomst niet relevant is. Zulke mensen gaan bij mij de mist in.”

Zulke bedreigingen en werkomstandigheden lijken me beangstigend.
“Het hoort nu eenmaal bij mijn werk, het schrikt mij zeker niet af. Ik haal daar zelfs inspiratie uit.” (lacht)

Is die spanning iets wat je aantrekt?
“Nee, ik doe dit werk niet voor de kick. Ik wil onze beeldvorming veranderen, daarom heb ik voor journalistiek gekozen. Changing and reclaiming our OWN narratives, dat is mijn doel. Ik ben geïnteresseerd in diepgang, in het verhaal achter een bepaalde persoon of gemeenschap.”

Vaak zeggen mensen ‘ik kijk niet naar het nieuws, daar word ik depressief van’. Jij maakt het nieuws, je kunt niet wegkijken. Wat maakt dat je doorgaat?
“Naast journalist ben ik ook iemand die graag reist, de flamenco danst… af en toe boek ik een citytrip om me volledig te deconnecteren. Journalistiek is mijn passie. Zonder positieve instelling en een gezond portie relativeringsvermogen en humor houd je het niet vol. Er zijn zoveel verhalen die ik wil vertellen. En naarmate ik langer bezig ben, zijn er meer mensen die met hun verhalen naar mij toe komen. Nee, ik denk zeker niet aan stoppen.”

 

Foto’s: Anton Coene
Laila Ben Allal is deze week twee keer te gast op het Festival van de Gelijkheid. Op 14 december van gaat ze in gesprek met Aeham Ahmad, de Palestijns-Syrische pianist die tevens één van de ‘bekendste’ Syrische vluchtelingen is, over achterlaten, thuisgevoel, verontwaardiging en verwondering. Diezelfde avond spreekt ze met Herman Van Goethem (rector Universiteit Antwerpen), Rozita Dimova (professor Slavistiek en Oost-Europakunde UGent) en Anya Topolski (assistent professor in de Politieke Filosofie Universiteit Nijmegen en columnist bij MO*) over de oorzaken en gevolgen van nationalisme. Simon Demeulemeester (redacteur Knack) modereert. 

Schrijf je reactie

Selma Franssen is freelance journalist en auteur van 'Vriendschap in tijden van eenzaamheid' (uitgeverij Houtekiet, 2019). Haar werk verscheen onder meer bij Charlie Magazine, OneWorld, De Morgen, De Standaard, The New Statesman, VPRO en Vice. Ze volgde het postgraduaat Internationale Onderzoeksjournalistiek, ontving een beurs van het Fonds Pascal Decroos voor haar werk en presenteert journalistieke lezingenreeks 'Moeilijke Dingen Makkelijk Uitgelegd'.

Colofon

Adres Redactie

Toko Space t.a.v. Charlie Magazine
Statiestraat 139
2600 Antwerpen